
1. Inleiding
Elektrische installaties zijn een onmisbaar onderdeel van moderne bouwprojecten. De installatie van elektrische risers en distributiekasten is van cruciaal belang voor de integriteit en functionaliteit van het gehele elektrische systeem. De kwaliteit van de installatie van risers heeft directe invloed op de bruikbaarheid, veiligheid en operationele efficiëntie van het hele gebouw. Daarom zijn strenge kwaliteitscontrolemaatregelen voor de constructie van elektrische risers en distributiekasten essentieel om economische verliezen te voorkomen en de veiligheid van de bewoners te waarborgen.
In openbare gebouwen dienen elektrische risers voornamelijk als hoofdvoorziening voor verlichting, stroombelastingen en andere apparatuur op elke verdieping. Kwaliteitsproblemen binnen de riser kunnen een directe en neveneffecten hebben op de gehele elektrische infrastructuur van het gebouw. Daarom is strikte controle op de bouwkwaliteit cruciaal om de algemene kwaliteit van de elektrische installaties in het gebouw te garanderen. Dit zorgt ervoor dat alle parameters voldoen aan nationale bouwveiligheidsnormen en de normale dagelijkse levens van de bewoners worden beschermd.
2. Overzicht van Elektrische Riserinstallaties in Gebouwen
De standaard voedingsspanning voor elektrische systemen in gebouwen is 380/220V, met gebruik van vlamvertragende stroomkabels. Hoog- en laagspanningsruimtes bevinden zich meestal op de eerste kelderlaag, met stroom die naar elke verdieping wordt verdeeld via elektrische risers. Het bliksembeschermingsniveau is geclassificeerd als Klasse 1, en het aardingsysteem maakt gebruik van de TN-S configuratie.
De installatie van risers heeft een significant effect op de functionaliteit van het hele gebouw. Daarom kunnen verborgen defecten of onjuiste installaties binnen de elektrische riser ernstige veiligheidsrisico's vormen voor het hele bouwproject, wat kan leiden tot brandgevaar, stroomuitval of structurele schade.
3. Voorbereidende Werkzaamheden voor de Installatie van Elektrische Riserlijnen in Gebouwen
3.1 Voorafgaande Insluiting van Openingen in Elektrische Risers
Elektrische riserruimtes vereisen doorgaans de installatie van basisauxiliare faciliteiten zoals kabelbakken, distributiekasten, kabelbruggen en bijbehorende bedrading. Voordat de voorafgaande insluiting plaatsvindt, moeten de posities van alle elektrische apparatuur en leidingen binnen de riser nauwkeurig worden uitgezet volgens de ontwerptekeningen. Als er afwijkingen zijn tussen de gemarkeerde afmetingen op de tekeningen en de werkelijke situatie ter plaatse, moeten tijdige aanpassingen worden gemaakt om de correcte installatie van elektrische leidingen en apparatuur op latere datum te waarborgen, waardoor kostbare herwerkzaamheden worden voorkomen.
3.2 Voorzorgsmaatregelen Tijdens de Voorafgaande Insluiting van Elektrische Leidingen
De voorafgaande insluiting van leidingen moet zorgvuldig worden gepland op basis van de hoogte, afmetingen en specifieke locaties van de elektrische distributiekasten. Dit zorgt ervoor dat de leidingen netjes gerangschikt en onbelemmerd zijn, waardoor de juiste routing en aansluiting van kabels wordt gegarandeerd. De juiste en correcte installatie van distributiekasten verhoogt aanzienlijk de nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en esthetische kwaliteit van de riserlijnaansluitingen. Daarom moet de algemene installatie ernaar streven een elektrische riser te creëren die optimale combinatie biedt van economie, esthetiek en betrouwbaarheid.
4. Kwaliteitscontrole voor de Installatie van Elektrische Riserlijnen en Distributiekasten
4.1 Kwaliteitscontrole voor de Installatie van Busleidingen
Assemblage en Bevestiging van Busleidingen: De busleiding binnen de elektrische riser moet in de juiste positie worden samengesteld en stevig bevestigd. Eenheden moeten met gelijkmatige afstanden en netjes gerangschikt worden geïnstalleerd om toekomstig onderhoud en inspectie te vergemakkelijken.
Positie en Bescherming van Verbindingen: Verbindingspunten voor de busleiding mogen niet op vloerschilden worden geplaatst. De afstand van de verbinding tot de vloer van het gebouw moet minimaal 650 mm zijn. Om de busleiding tijdens de installatie te beschermen, moet de buitenkant worden ingepakt met plasticfolie om fysieke schade of waterinbreng te voorkomen, waardoor de installatiekwaliteit wordt gewaarborgd.
Isolatietests: Voordat de installatie plaatsvindt, moet de isolatieweerstand van de busleiding worden gemeten met een megohmmeter. De installatie mag alleen doorgaan als de weerstand boven de 20 MΩ ligt. Voor gesloten busleidingen is een 2500 V megohmmeter nodig om de isolatieweerstand van elk functioneel eenheid te meten, die ook boven de 20 MΩ moet liggen. Deze test is cruciaal en moet zowel voor als tijdens de installatie worden uitgevoerd.
Uitlijning en Stresspreventie: Zorg ervoor dat de busleiding en de buitenkant concentrisch zijn, met een maximaal toegestaan foutmarge van 5 mm. Deze precisie zorgt voor de juiste uitlijning tussen busleidingsegmenten en voorkomt dat de busleiding en de buitenkant na de aansluiting mechanische spanningen ondergaan.
Componentverificatie: Technici moeten de specificaties en modellen van alle busleidingcomponenten controleren tegen het systeemdiagram om blind installeren te voorkomen, wat kan leiden tot herwerkzaamheden, onnodige verliezen en afname van de bouwkwaliteit.
Installatie van Plug-in Doos: Plaats de plug-in doos in de aangewezen opening op de busleiding en bevestig deze met bouten. Verbind de stroom van de plug-in doos met de distributiekast via flexibele metalen leidingen.
Ondersteuning bij Vloerdoorbraak: Wanneer de busleiding door een vloerschild gaat, gebruik 1-3 bouten (afhankelijk van de grootte van de busleiding) om veren en speciale ondersteuningsaccessoires vast te zetten. Verbind de ondersteuning stevig met de vloerschild met moeren, platte washers, bouten en veerwashers om de busleidingkolom goed te ondersteunen. (Zie Fig. 1: 1 - U-profiel, 2 - Bout, 3 - Veerondersteuning, 4 - Speciale accessoire).
4.2 Kwaliteitscontrole voor de Installatie van Kabelbakken en Leidingen
De technische parameters voor kabelbakken en leidingen moeten strikt overeenkomen met de ontwerptekeningen, met een redelijke toelating om de correcte installatie van kabels op later datum te waarborgen. De installatie moet de rationaliteit van de kabelbakrouting en de gemakkelijkheid van de leidinginstallatie waarborgen. Op de bouwplaats moeten de bouwpersoneel de bouwtekeningen grondig analyseren, de gespecificeerde installatiemethoden begrijpen en bereid zijn aanpassingen te maken op basis van de werkelijke situatie ter plaatse om een correcte en voldoende installatie te waarborgen.
4.3 Legging van Stroomkabels
De methode voor het leggen van kabels moet worden bepaald door de elektrische bouwtekeningen te combineren met de situatie ter plaatse, zodat het proces effectief, rationeel, wetenschappelijk en gemakkelijk is. De twee primaire methoden voor het leggen van kabels zijn:
Leggen in kabelbakken.
Direct leggen langs bevestigingen die op de muren van het gebouw zijn aangebracht.
Rigide beschermkapjes worden doorgaans geïnstalleerd op punten waar kabels vatbaar zijn voor schade (bijvoorbeeld waar ze door muren of vloeren gaan) om stroomkabels te beschermen tegen slijtage of impact.
5. Kwaliteitscontrole voor de Installatie van Elektrische Distributiekasten in Gebouwen
Selectie en Kostenraming: Vóór de installatie moet de kwaliteit van de distributiekasten zorgvuldig zijn geselecteerd. Terwijl de kwaliteit wordt gewaarborgd, moeten kosten worden geminimaliseerd. De ramingformule voor distributiekasten kan worden gebruikt: A = ∑BK + C + D, waarbij:
∑B: Totale prijs van alle schakelapparatuur binnen de distributiekast.
K: Integrale coëfficiënt (doorgaans 1,40 volgens nationale normen).
C: Prijs van de behuizing van de distributiekast.
D: Kosten van accessoirmaterialen.
A: Geschatte totaalprijs van de distributiekast.
5.1 Installatie van Elektrische Distributiekasten in Gebouwen
Positie en Integriteit: De installatiepositie van elektrische distributiekasten moet nauwkeurig zijn, met alle componenten compleet en onbeschadigd.
Insluiting van Leidingen: Openingen in de kast moeten overeenkomen met de diameter van de leiding. Leidingen moeten worden bevestigd met sluitmoeren. De insluiting van de leiding in de kast moet doorgaans 3-5 mm zijn.
Vaste Bevestiging: Bij het bevestigen van de distributiekast aan de bouwconstructie moeten de verbindingen robuust en stevig zijn.
Installatiemethoden: Gewone methoden omvatten het leggen langs leidingen of het gebruik van blootliggende leidingen. Ongeacht de methode moeten gespecialiseerde snijgereedschappen worden gebruikt om de algehele esthetiek van de installatie te behouden.
Boren van Gaten: Als standaard knockouts de eisen niet voldoen, moeten nieuwe gaten worden geboord met een plaatmetaalboor; het pletten of verbranden van gaten is verboden.
Labeling en Bedraden: Binnen de distributiekast moeten alle circuits en belangrijke informatie duidelijk en permanent worden gelabeld. Vermijd het boren van gaten aan de zijkanten van de kast om inkomende/uitgaande draden te voorkomen die contact maken met aarding of neutrale draden, wat een aanzienlijk veiligheidsrisico vormt.
Toegankelijkheid: Voor muurmontage distributiekasten, zorg ervoor dat de deur ten minste 180° open kan om volledig toegang te krijgen tot interne componenten.
Interne Bedraden: Houd interne bedraden netjes en ordelijk, zonder enige draaiing of kruising. Wanneer draden worden verbonden met drukplaten, zorg ervoor dat ze stevig worden aangedraaid om loslaten te voorkomen.
5.2 Installatie van Vloerkasten
Ondersteuning van de Basis: Gebruik U-profiel als ondersteuning voor vloermontere elektrische kasten, strikt volgens de afmetingen en posities die in de tekeningen staan aangegeven.
Insluiting van Leidingen: Leidingopeningen die de kast binnengaan, moeten 50-80 mm boven de basis van de kast uitsteken.
Vaste Verbinding: Verbind de kast met het basis U-profiel met gegalvaniseerde bouten en sluitmoeren om een vaste, corrosiebestendige en trillingbestendige verbinding te waarborgen.
Hoogte van de Basis: De top van het basis U-profiel moet 10 mm boven het afgewerkte vloerniveau uitsteken om waterinbreng te voorkomen en nivellering mogelijk te maken.
6. Waterdichte en Brandwerende Afsluiting van Openingen in Risers
Volgens relevante brandweerverordeningen kunnen onjuist afgesloten openingen in risers een "schoorsteen-effect" veroorzaken bij brand, waardoor vlammen en rook snel tussen verdiepingen kunnen verspreiden. Daarom moeten alle doorgangen door vloerschilden binnen de riser correct worden afgesloten, en dit cruciale werk vereist zorgvuldige aandacht van technisch personeel.
Afsluitprocedure: De standaardmethode bestaat uit het gebruik van uitzettingsbouten om een brandwerende barrière (zoals een brandwerend bord of een 2 mm dik staalplaat) te bevestigen aan de onderkant van het vloerschild. De opening wordt vervolgens afgesloten, en de ruimte wordt gevuld met goedgekeurd brandwerend afsluitmateriaal (bijvoorbeeld brandwerend mortel, kneedmassa of mineralen wol). (Zie Fig. 2).
Waterdichtheid: Een 30-50 mm hoge waterdichte barrière (of "druppelring") moet worden aangebracht rond de bovenkant van de afgesloten opening om te voorkomen dat water het brandwerende materiaal binnendringt, wat de brandweerwaarde zou kunnen verlagen.
Belangrijkheid: Het versterken van de waterdichte en brandwerende afsluiting van riseropeningen is essentieel voor de algemene bouwkwaliteit en veiligheid van het gebouw. Deze taak is van het grootste belang; als deze wordt verwaarloosd, kan dit leiden tot catastrofale verliezen, het hele project beïnvloeden en ernstige bedreigingen vormen voor menselijk leven en eigendom.