1. Werkomgevingsvereisten en beveiligingsmaatregelen
Op basis van de technische eisen voor het opslaan, leggen, vervoeren, leggen, verwisselen, testen en kabeluiteinden van kabelapparatuur, hebben de projecteigenaar en de bouwbedrijven uitgebreide proeven uitgevoerd en beveiligingsmaatregelen geïmplementeerd met betrekking tot omgevingstemperatuur, luchtvochtigheid, buigstraal, trekbeheersing en routeoptimalisatie. Deze maatregelen waarborgen de kwaliteit van hoogspanningskabels en de veiligheid ter plaatse onder strenge wintercondities.
2.1 Omgevingstemperatuurvereisten en beveiligingsmaatregelen
De luchtvochtigheid in de werkruimte voor het leggen van kabels moet worden gehandhaafd op 70% of lager, met temperaturen van 5°C of hoger. Bij het leggen van kabels in greppels mag de temperatuur niet onder 0°C dalen, en een stofvrije omgeving is te verkiezen. Om voldoening aan de temperatuureisen voor het leggen van kabels te garanderen, heeft de bouwonderneming de volgende maatregelen genomen, zoals weergegeven in figuren 1, 2 en 3.
Ten eerste, om de veilige en betrouwbare installatie van Ningxia's eerste 220 kV-hoogspanningskabel te waarborgen, moeten technici van de kabelproducent gedetailleerde begeleiding en toezicht bieden over de kabelcondities. Dit zorgt ervoor dat cruciale fasen, waaronder opslag, hantering, leggen, opbergen, uiteindebereiding en kabeltesten, voldoen aan de relevante omgevings- en technische eisen.
Ten tweede, om effectieve thermische isolatie op de opslagplaatsen van kabels te waarborgen, worden isolatieschuren volgens plan opgericht en extern omwikkeld met katoenen materiaal. Het buitenste katoenen weefsel wordt 10-20 cm ondergronds begraven. Binnen de schuur zorgen elektrische verwarmers en warmteluchtblazers voor continue verwarming om de buitentemperatuur voor de opslag van kabels boven de vereiste minimumtemperatuur te houden.
Ten derde, kabels worden 24 uur voorafgaand aan het leggen voorverwarmd. Na het overbrengen van kabels van de opslag naar de terminale paal wordt onmiddellijk een 6m × 6m isolatieschuur opgericht. Binnen de schuur worden elektrische verwarmers en warmteluchtblazers gebruikt voor continue verwarming. Na 24 uur voorverwarming evalueren fabrikantentechnici of de temperatuur voldoet aan de vereiste condities voor het leggen van kabels.
Ten vierde, tijdens het hele legproces wordt continue thermische isolatie en stofbescherming gehandhaafd. Plastieke zeildoeken worden langs de hele kabelroute neergelegd. Het gebied rond de direct ingegraven kabelkanalen wordt regelmatig bespoten met water om een stofvrije omgeving te handhaven. Blootgestelde kabels worden gewikkeld in isolerend katoenen doek, dekens en zeildoeken, terwijl elektrische verwarmers in greppels worden gebruikt. Openingen bij putdeksels en greppelleidingen worden afgesloten om te zorgen dat de temperatuur voor het leggen van kabels binnen de vereiste specificaties blijft.
2.2 Kabellegvereisten en beveiligingsmaatregelen
Nadat de omgevingstemperatuur voor het leggen van kabels voldoet aan de relevante technische eisen, moet de buigstraal van de kabel minstens 120° zijn, en de kabel mag tijdens het leggen niet beschadigd raken. Bij mechanisch trekken van de kabel moet de maximale treksterkte overeenkomen met gespecificeerde waarden.
Volgens de technische eisen voor het leggen van kabels, moet eerst betrouwbare communicatie worden gewaarborgd. Specifieke personen moeten belangrijke locaties bewaken, waaronder binnen en buiten de station, elke putopening en hoeken in greppels, onder de gecoördineerde leiding van de plaatselijke supervisor om veilige en betrouwbare kabelinstallatie te waarborgen. Ten tweede, in kabeltunnels en onderhoudsgangen, worden treklijnen handmatig geplaatst. Een staaldraadnet wordt geïnstalleerd om de trekkop te vervangen, en er wordt een anti-verdraaiingsapparaat toegevoegd tussen de kabeltrekkant en de treklijn. De maximale toegestane treksterkte tijdens mechanisch kabelleggen moet overeenkomen met de waarden in de onderstaande tabel.
Om te zorgen dat de maximale kabeltrekkracht voldoet aan de bovenstaande eisen, worden vier transportbanden en twee lierinstallaties langs de kabelroute geplaatst. De transportbanden zijn respectievelijk 70 m, 140 m, 210 m en 280 m van de terminale toren geplaatst, terwijl de lierinstallaties zich bevinden op 240 m en 362 m van de terminale toren, zoals weergegeven in figuren 4, 5 en 6.
Tot slot worden hijsblokken op de in- en uitgangspunten van de treklijn opgehangen om schade aan de kabel en lijn te voorkomen bij het in- of uitgaan van de kabeltunnel. Langs de rechte delen van de tunnel wordt elke 2-2,5 meter een rechte grondblok geplaatst, en bij elke bocht wordt een hoekgrondblok geïnstalleerd. Als er te veel kracht wordt ontmoet bij een bocht, kan een hijsblok worden gebruikt om het draaien te vergemakkelijken. De plaatsing van blokken kan op basis van de werkelijke veldomstandigheden gepast worden aangepast.
2.3 Kabeltestvereisten en beveiligingsmaatregelen
De test moet worden gestaakt als de omgevingsvochtigheid 80% overschrijdt. Wanneer de windsnelheid op de testlocatie kracht 4 (8 m/s) bereikt, moet de luchttestbedrading onmiddellijk worden stopgezet.
Volgens de relevante technische eisen voor kabeltests, moeten de weersomstandigheden ten eerste op tijd worden gemeten, waarbij de windsnelheid ter plaatse wordt gemeten met behulp van een anemometer. Ten tweede, vóór het uitvoeren van kabeltests, moet de hele rol kabel worden gedroogd of afgeveegd om ervoor te zorgen dat de testlocatie aan alle vereiste technische condities voldoet. Figuur 7 toont personeel dat externe isolatietests uitvoert op de kabel.