Maatregelen om uitbranding van H59 oliegekoelde distributietransformatoren te voorkomen
In elektriciteitsnetwerken spelen H59 oliegekoelde distributietransformatoren een uiterst cruciale rol. Wanneer ze uitbranden, kunnen ze brede stroomuitval veroorzaken, wat direct of indirect de productie en het dagelijks leven van een groot aantal elektriciteitsgebruikers beïnvloedt. Op basis van de analyse van meerdere gebeurtenissen waarbij transformatoren zijn uitgebrand, is de mening van de auteur dat een aanzienlijk aantal van dergelijke storingen had kunnen worden voorkomen of op vroege leeftijd geëlimineerd door de volgende preventieve maatregelen te implementeren.
1.Inspectie voor inbedrijfstelling van H59 oliegekoelde distributietransformatoren
Om ervoor te zorgen dat de H59 oliegekoelde distributietransformatoren klaar zijn voor gebruik en om uitbranding te voorkomen, moeten ter plaatse inspecties worden uitgevoerd voordat de transformatoren in gebruik worden genomen. De belangrijkste inspectiepunten omvatten:
Controleer of de oliestandmeter op de expansietank intact is en of de oliehoogte passend is. Als de oliehoogte te hoog is, kan de olie na het belasten van de transformer onder temperatuurstijging uitbreiden en mogelijk overlopen via de ademhalingsslang bovenaan de expansietank. Als de oliehoogte te laag is, kan deze tijdens lichtbelaste winteroperatie of korte stilstanden onder de zichtbare niveaus dalen, waardoor de isolatie- en koelprestaties van de transformer afnemen en de werking wordt beïnvloed.
Inspecteer of deksels, bushings, oliestandmeters, afvoerkranen, etc., goed gesloten zijn en vrij zijn van olielekken. Anders kan er bij thermische omstandigheden, wanneer de transformer belast wordt, ernstigere lekkage optreden.
Controleer of het ontploffingsbestendige membraan van het drukaflossingsapparaat (ontploffingsventiel) intact is.
Inspecteer bushings op schade, scheuren of tekenen van ontlaading.
Verifieer of het desiccant (silicagel) binnen de ademer (silicagelcilinder) nog effectief is.
Bevestig dat de aarding van de transformertank stevig en betrouwbaar is.
Controleer of de primaire en secundaire bushings en hun verbindingen met geleiders veilig zijn en of de fasekleurmarkeringen correct zijn.
Verifieer of de naamplaatdata overeenkomen met de vereiste specificaties van de transformer, inclusief spanningen aan alle zijden, windingverbindinggroep, nominale capaciteit en tapchangerspositie.
Meet de isolatieweerstand met behulp van een 1.000–2.500 MΩ megohmmeter om de isolatieweerstand van zowel de primaire als de secundaire windingen tegen de aarde en tussen de windingen te testen. Noteer de omgevingstemperatuur tijdens de meting. Hoewel er geen rigide standaard is voor aanvaardbare isolatieweerstandswaarden, moeten de gemeten waarden worden vergeleken met historische of fabrieksgegevens en mogen niet onder de 70% van de oorspronkelijke waarde liggen.
Meet de gelijkstroomweerstand van de transformerwindingen samen met de bushings. Voor distributietransformatoren moet het verschil tussen de fasengelijkstroomweerstanden minder dan 4% van de gemiddelde waarde bedragen, en het verschil tussen de lijn-tot-lijngelijkstroomweerstanden moet minder dan 2% van de gemiddelde waarde bedragen.
Controleer of de selectie van de zekeringen gepast is. De primaire-zijde zekering moet 1,5 tot 2 keer de nominale stroom van de transformer bedragen, terwijl de secundaire-zijde zekering doorgaans overeenkomt met de nominale stroom van de secundaire zijde.
Als alle bovenstaande inspecties slagen, moet de transformer eerst zonder belasting worden ingeschakeld ("koude inschakeling"). Tijdens deze test moet worden nagegaan of er abnormale elektromagnetische geluiden zijn en of de secundaire spanningen evenwichtig zijn. Evenwichtige spanningen wijzen op een normaal spoelverhouding en afwezigheid van interne spoelkortsluitingen, waarmee wordt bevestigd dat de transformer gereed is voor normale belastingsoperatie.
2. Bedrijfsvoorschriften voor H59 oliegekoelde distributietransformatoren
Tijdens de exploitatie moet regelmatig worden gecontroleerd of de driefase spanningen evenwichtig zijn. Bij het vaststellen van significante onevenwichtigheid moeten onmiddellijk correctieve maatregelen worden genomen. Voer ook routine-inspecties uit van de oliehoogte en -kleur, en controleer de tank op olielekken. Stel eventuele defecten onmiddellijk recht om te voorkomen dat tapchangers of windingen uitbranden door vochtinbreng.
Reinig regelmatig vuil en verontreinigingen van de oppervlakte van de transformer. Inspecteer bushings op flashover of ontlaading, verifieer goede aarding en controleer op gebroken, slecht gesoldeerde of gebroken aardleidingen. Meet periodiek de aardweerstand—zorg ervoor dat deze niet meer dan 4 Ω bedraagt voor transformatoren ≥100 kVA of 10 Ω voor transformatoren <100 kVA—or neem vervuilingsbestendige maatregelen zoals het installeren van vervuilingsbestendige bushing caps.
Bij het aansluiten of loskoppelen van transformerleidingen, volg strikt de inspectie- en installatieprocedures om interne geleiderbreuken te voorkomen. Selecteer geschikte aansluitmethoden voor secundaire geleiders.
Bij het installeren van bliksemafleiders aan beide zijden van de H59 oliegekoelde distributietransformer, verbind de aardleiding van de bliksemafleider, de transformertank en het secundaire neutrale punt met een gemeenschappelijk aardpunt. Voer regelmatige preventieve tests uit en vervang onmiddellijk defecte bliksemafleiders om het risico van overspanningsbeschadiging door bliksem of resonantie te verkleinen.
Bij het schakelen van de belastingschakelaar, meet altijd tweemaal de gelijkstroomweerstand na elke schakeling, noteer de waarden en vergelijk de driefase gelijkstroomweerstanden op evenwicht. Zet de transformatie pas weer in dienst nadat u normale schakeloperatie hebt bevestigd. Wanneer u meet over alle schakelposities, houdt dan gedetailleerde records bij en zorg ervoor dat de gelijkstroomweerstand van de werkende schakelaar als laatste wordt gemeten.
Voer effectieve belastingmonitoring en -beheer uit voor elk serviceterrein. Vervang transformers in gebieden met overbelasting onmiddellijk om brand door langdurige overbelasting te voorkomen.