Ontwerp Principe voor Paalgeplaatste Distributietransformatoren
(1) Locatie- en Indelingsprincipes
Platformen voor paalgeplaatste transformatoren moeten dicht bij het belastingscentrum of in de buurt van cruciale belastingen geplaatst worden, volgens het principe van "kleine capaciteit, meerdere locaties" om het vervangen en onderhouden van apparatuur te vergemakkelijken. Voor woningvoorzieningen kunnen driefasen transformatoren op basis van de huidige vraag en toekomstige groeiverwachtingen in de buurt geïnstalleerd worden.
(2) Capaciteitsselectie voor Driefase Paalgeplaatste Transformatoren
Standaardcapaciteiten zijn 100 kVA, 200 kVA en 400 kVA. Als de belastingsvraag de capaciteit van een enkele eenheid overschrijdt, kunnen extra transformatoren geïnstalleerd worden. De paalconstructie en secundaire bedrading moeten echter vanaf het begin zo ontworpen en gebouwd worden dat ze de uiteindelijke geplande capaciteit kunnen bevatten.
400 kVA: Geschikt voor stadscentra, hoogdichtheidstedelijke ontwikkelingszones, economische ontwikkelingsgebieden en dorpscentra.
200 kVA: Toepasbaar voor stedelijke districten, dorpen, ontwikkelingszones en landelijke gebieden met geconcentreerde belastingen.
100 kVA: Aanbevolen voor landelijke regio's met lage belastingsdichtheid.
(3) Speciaal Geval: 20 kV Specifieke Voorsorteergebieden
In 20 kV bovengrondse distributienetwerken waar de belastingsvraag hoog is, maar het toevoegen van nieuwe locaties moeilijk is, kan na technische rechtvaardiging een 630 kVA paalgeplaatste transformatoren gebruikt worden. Vanwege de beperkte capaciteit van laagspanningsbovengrondse lijnen wordt een multi-circuit radiale kabelnetwerk aanbevolen voor downstream distributie. Afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden kan de transformatoren op drie palen of op een betonnen plaat gemonteerd worden, met behoud van structuurlijke veiligheid.
(4) Selectie van Transformertype
Nieuw geïnstalleerde of vervangende driefase paalgeplaatste transformatoren moeten S11-type of hoger oliegevulde, volledig gesloten transformatoren gebruiken. In gebieden met lage maar stabiele belastingspercentages of sterk fluctuerende belastingen worden SH15-type of hogere amorf alloy laagverlies transformatoren aanbevolen.
(5) Overbelasting en Spanningsdaling Preventie
Om overbelasting en lage uitgangsspanning te voorkomen, mag de maximale werkingstroom van de transformatoren niet meer dan 80% van de nominale stroom overschrijden. Als deze limiet wordt overschreden, moet er overwogen worden om nieuwe transformatorenlocaties toe te voegen of capaciteitsupgrades door te voeren.
(6) Leiding- en Kabel Specificaties
Middenspannings (MV) spanningsafname leidingen: Gebruik JKLYJ-50 mm² gekruiste polyetheen (XLPE) geïsoleerde bovengrondse kabel of YJV22-3×70 mm² energiekabel.
Laagspannings (LV) uitgaande kabels: Gebruik YJV22-0.6/1.0 kV, 4×240 mm² kabel—enkele loop voor ≤200 kVA eenheden, dubbele parallelle lopen voor 400 kVA eenheden.
Alle HV en LV terminals op het transformatorenplatform moeten voorzien zijn van isolerende hoezen—geen blootgestelde live delen toegestaan.
Transformatoren in afgelegen gebieden moeten anti-diefstal maatregelen bevatten.
(7) Beschermingsapparaten
HV zijde: Beschermd door valfusen.
LV zijde: Beschermd door laagspannings schakelaars.
(8) Plaatsingsvereisten voor Transformatoren
De installatielocatie moet:
Dicht bij het belastingscentrum liggen om de laagspanningsvoorzieningsstraal te minimaliseren;
Explosieve, brandbare, zwaar vervuilde of overstromingsgevoelige gebieden vermijden;
Gemakkelijke HV-aansluiting en LV-uitvoer mogelijk maken;
Bouw, bedrijfsvoering en onderhoud vergemakkelijken.
(9) Verboden Paaltypes voor Transformatoren Montage
Installeer geen transformatoren op palen die:
Hoek- of vertakkingspalen zijn;
Palen met service-aansluitingen of kabeleindepunten hebben;
Met lijnschakelaars of andere apparatuur uitgerust zijn;
Op wegkruisingen staan;
In gemakkelijk bereikbare of dichtbevolkte gebieden staan;
In zwaar vervuilde omgevingen staan.
(10) Aarding Vereisten
Voor 10 kV transformatoren mogen werk-, bescherm- en veiligheidsaarding één aardingsysteem delen.
Voor 20 kV transformatoren moeten de HV en LV werkzaamhedenideaaliter apart zijn, hoewel ze één systeem kunnen delen als de aardingweerstand ≤0.5 Ω is.
Maximale aardingweerstand voor de transformatoren: ≤4 Ω.
Elke herhaalde aarding in het laagspanningsnetwerk: ≤10 Ω.
Aardingelektroden moeten ten minste 0.7 m diep begraven zijn, en mogen geen contact maken met ondergrondse gas- of waterleidingen.
Elektroden kunnen verticaal of horizontaal geïnstalleerd worden.
Aardingafleiders: minimaal Φ14 mm ronde staal of 50×5 mm plat staal.
(11) Bliksembescherming
Installeer overstroombeveiligers zo dicht mogelijk bij de transformator, het beste aan de secundaire (LV) zijde.
Voor direct geaarde neutrale systemen met LV geïsoleerde geleiders moet de neutraal op de bron worden geaard.
Aan de einden van hoofd- en taklijnen op laagspanning moet de neutraal herhaaldelijk worden geaard.
Om te voorkomen dat bliksemschade via laagspanningsleidingen gebouwen binnenkomt, moeten de metalen ferrules van service drop isolatoren worden geaard (R ≤ 30 Ω).
In driefase vierdraad laagspanningssystemen moet de neutraal herhaaldelijk worden geaard op het punt waar hij elk klantgebouw binnenkomt.
De eisen voor de afmetingen van de aardingsgeleider zijn hetzelfde als in (10).
(12) Geïntegreerde distributiekast (IDB)
Kies IDB-modellen op basis van de capaciteit van de transformator: 200 kVA of 400 kVA, gemonteerd op de paal.
De IDB moet gereserveerde ruimte hebben voor faseringscondensatoren en moet worden uitgerust met een geïntegreerde monitoring- en controle-eenheid die in staat is tot energiedatalogging en automatische reactieve vermogenscompensatie.