Formule van Ohms Wet
Wanneer de weerstand (R) constant is, kan volgens Ohms Wet (I = U/R) worden herschreven als U = IR. Daarom, als je de verandering in stroom (I) en de waarde van de weerstand (R) kent, kun je de spanning (U) met deze formule bepalen. Bijvoorbeeld, gegeven een weerstand R = 5Ω, en de stroom verandert van 1A naar 2A, wanneer de stroom I = 1A, is de spanning U1 = IR = 1A × 5Ω = 5V; wanneer de stroom I = 2A, is de spanning U2 = 2A × 5Ω = 10V.
Experimentele Verkenningssituatie
In het experiment dat de "relatie tussen stroom en spanning" verkent, wordt de stroom gewijzigd door de weerstand van de schuifpotmeter die aan het circuit is aangesloten te variëren, terwijl tegelijkertijd de overeenkomstige spanningwaarden worden gemeten. Als je gegevens hebt over hoe de stroom verandert in de loop van de tijd of met andere variabelen, en je weet de weerstandswaarde in het circuit (bijvoorbeeld de weerstand van een vaste weerstand), kun je U=IR gebruiken om de overeenkomstige spanningwaarden te berekenen. Bovendien wordt in dergelijke experimenten vaak eerst verschillende spanningwaarden ingesteld, de overeenkomstige stromen gemeten, en vervolgens een I−U-grafiek getekend op basis van de meetresultaten. Als omgekeerd de verandering in stroom bekend is, kan de spanningwaarde ook worden verkregen met behulp van de helling van deze grafiek (de helling is gelijk aan 1/ I uit de grafiek, en de weerstand R =k1 ( k is de helling van de grafiek), dan is de spanning U=IR.
Reeks Schakeling
In een reeksschakeling is de bronspanning Utotal gelijk aan de som van de spanningen over elk onderdeel, dus Utotal=U1+U2+⋯+Un. Als je de spanningvariaties van andere componenten (met uitzondering van de component die overeenkomt met de spanning die wordt bestudeerd) in het circuit en de bronspanning kent, kun je de spanning van de gewenste component vinden. Bijvoorbeeld, in een reeksschakeling met weerstanden R1 en R2, en een bronspanning Utotal=10V, als de spanning U1 over R1 verandert van 3V naar U2=Utotal−U1, wanneer U1=3V, U2=10V−3V=7V; wanneer U1=4V, U2=10V−4V=6V.
Parallel Schakeling
In een parallelschakeling is de spanning aan beide einden van elke tak gelijk en gelijk aan de voedingspanning, dus U=U1=U2=⋯=Un. Als de voedingspanning of de spanning van een bepaalde tak bekend is, dan zijn ongeacht hoe de stroom verandert, de spanningen van andere takken gelijk aan deze waarde. Bijvoorbeeld, in een parallelschakeling met een voedingspanning van 6V, ongeacht hoe de stroom in de takken verandert, blijft de spanning over elke tak 6V.