De selectieprincipes en voorzorgsmaatregelen voor fusibleschakelaars zijn cruciaal om de veilige en stabiele werking van elektrische systemen te waarborgen.
Selectieprincipes voor fusibleschakelaars
Nominale spanning: De nominale spanning van de fusibleschakelaar moet gelijk zijn aan of groter dan de nominale spanning van het elektrische systeem om ervoor te zorgen dat de apparatuur normaal functioneert zonder schade op te lopen.
Nominale stroom: De keuze van de nominale stroom moet gebaseerd zijn op de belastingsomstandigheden van het elektrische systeem. Gewoonlijk moet de nominale stroom gelijk zijn aan of groter dan de maximale belastingsstroom van het systeem, met een passende veiligheidsmarge in overweging genomen.
Nominale korte tijds thermische stroom (thermische stabiliteitstroom): De nominale thermische stabiliteitstroom moet groter zijn dan de maximale mogelijke kortsluitstroom die in het systeem kan optreden, om erop toe te zien dat het apparaat tijdens een kortsluiting thermisch stabiel blijft.
Onderbrekingsvermogen: Onderbrekingsvermogen verwijst naar de maximale stroom die het apparaat onder normale werkomstandigheden veilig kan onderbreken. Bij de selectie moet worden verzekerd dat het onderbrekingsvermogen gelijk is aan of groter dan de foutstroom van het elektrische systeem.
Beschermingsgraad (IP-graad): Selecteer een passende beschermingsgraad volgens de daadwerkelijke werkomgeving om het binnendringen van vaste voorwerpen en water te voorkomen.
Coördinatie: De fusible en de schakelaar moeten goede coördinatie vertonen om betrouwbare bescherming over het hele beschermingsbereik te garanderen.
Selectiviteit: In distributiesystemen moeten fuses op verschillende niveaus coördineren om selectieve bescherming te bereiken. Over het algemeen moet de nominale stroom van de upstream fuse ten minste 1,6 keer zo groot zijn als die van de downstream fuse, of de bedrijfstijd van de upstream fuse ten minste drie keer langer dan die van de downstream fuse, om onnodige cascaderende storingen te voorkomen en de omvang van de stroomonderbreking tot een minimum te beperken.

Selectievoorzorgsmaatregelen voor fusibleschakelaars
Merk en kwaliteit: Kies producten van gerenommeerde fabrikanten om kwaliteit en betrouwbaarheid te waarborgen.
Omgevingstemperatuur: Fusibleschakelaars moeten binnen een gespecificeerde temperatuurbereik werken. Gewoonlijk moet de omgevingstemperatuur tussen -5°C en +40°C liggen. In speciale omgevingen kiest u modellen die specifiek voor die omstandigheden zijn ontworpen.
Montagemethode: Selecteer een passende montagemethode, zoals wandmontage of bodemmontage, op basis van de daadwerkelijke installatieomgeving en eisen.
Inspectie en testen: Na de selectie voert u noodzakelijke inspecties en tests uit om te verifiëren dat het apparaat voldoet aan de vereiste prestatie- en veiligheidsnormen.
Bediening en onderhoud: Maak uzelf vertrouwd met de bedieningsprocedures en onderhoudseisen van de fusibleschakelaar om correcte bediening te garanderen en de levensduur te verlengen.